[1] De brief moet worden gedateerd omstreeks maart-april 1892. De vier gedichten waarvan sprake in de brief verschenen immers die in het bijblad bij het vierde nummer van
De Vlaamsche School (zie
[3]). De verschijningsdatum van dat nummer valt rond half april — zie
brief 84, noot 2 en
noot 3. Vermits
De Bom eind maart nog kopij inzamelde voor het bijblad (
zie brief 70, noot 11) moet deze brief op het einde van maart of het begin van april gesitueerd worden.
[3] De vier gedichten uit
Claribella die
De Mont aan
De Bom stuurde ter publicatie in het bijblad van
De Vlaamsche School. Ze verschenen in
De Vlaamsche School van 1892. Zie
Pol de Mont, 'Uit Claribella', in: De Vlaamsche School, nr. V (1892), p. 66-67. Deze aflevering
De Vlaamsche School was circa 15 april 1892 verschenen als nr 4. In
Pol de Mont, Claribella (Utrecht, J.L. Beyers, 1893) stonden de genoemde stukjes niet bij elkaar. De gedichten die met de woorden 'Niet dikwijls (...)' en 'Ik ben als een pelgrim' begonnen, respectievelijk nr. I en nr. IV in
De Vlaamsche School (p. 66-67), verschenen in
Claribella bij een groep van 35 gedichten onder de titel 'I. Flos veneris' als nr. I en nr. XIV, respectievelijk op p. 15-16 en op p. 34. Het gedicht dat begon met de woorden 'Slechts voelen', nr. II in
De Vlaamsche School (p. 66-67) was nr. III van de uit drie gedichten bestaande genoemde verszang op p. 7-8 in
Claribella. Het door
De Mont genoemde stukje 'Waar zult gij...', nr. III in
De Vlaamsche School (p. 67), was nr. VII van de 30 gedichten van 'Lilium Asphodelium' in
Claribella (p. 153-154).
[5] In
Zingende Vogels, II, 1891, 2de stuk (1892), p. 102-115 zal 'De Laatste' van
De Bom verschijnen. Van
Willem van Nouhuys verscheen daarin 'Tante Mary' (p. 106-114), ondertekend:
'Den Haag, 4 Februari '92. W[illem Gerard] van Nouhuys, te 's Gravenhage'. In het volgende deel verschenen van Louis Couperus 'Fragmenten uit Johannes' Apocalyps' (III, 1891, 3de stuk (1892), p. 15-20), ondertekend:
'Louis Coupérus, te Hilversum. Den Haag. '88'.