In de laatste drie dagen heb ik geen uurtje tijd gevonden om u wat meer dan een kaart te schrijven.
Of ik u wel iets te vertellen heb?... Bitter weinig: ik blok mijn examen, en bestudeer de logica van
Tiberghien[1]... Ik heb dezen namiddag 60 groote in 8
° bladzijden gelezen over: La Connaissance transcendante...!!
[2] Zoo 'n machienen maken u lam voor zes weken.
Wat moet ge daar goddelijk zitten in uw nieuwe woning! Wèlll! ... Ik benijd u.
[3]
Wat ge mij overschrijft uit uw nota-boekje had ik al... eenige malen gelezen. Ik begrijp u beter dan ge wel denkt. Noem me niet cyniek. Maar tot hiertoe gaf het gebeurde altijd gelijk aan mijn stelsel, en ik volhard dus in mijn boosheid, zonder daarom u nog eens mijn beschouwingen over vrouwen en wijven op te disschen.
Wel neen, ik ben niet cyniek! Ik vind zelfs grof dat we altijd spreken van de vrouw als lief, en nooit van de vrouw als moeder.
De vrouw als lief verveelt me oneindig. Ik spreek natuurlijk niet van de kleine pensionairtjes vol maneschijn die men platonisch bemint: die zijn walgelijk. Maar een maîtresse! Voelt ge u niet verlaagd — en grotesk — wanneer ge heur gesprek moet lijden? En dat duurt soms een heelen avond, ja, een héélen dag! Ik benijd waarachtig de harten niet die met zulk een sentimentje kunnen gevuld worden!
Er bestaan wel vrouwen die men zou beminnen en die het waard
[2]
zijn, maar eens dat men er op zit is al haar superieure waarde verloren. De liefde is als een speelgoed dat men breekt om te zien wat er in steekt. Of als die princes van Maeterlinck,
[4] die dood is wanneer men ze eindelijk kan omarmen.
Kerel, de illusie is nog altijd beter dan de wezenlijkheid: axioma. Wat ge droomt bezit ge, onbegrensd, zonder dat ellendig bijna dat er in alles steekt: tweede axioma. Gevolgtrekking: indien ik droom dat ik Helena Fourment bezit ben ik gelukkiger dan indien ik op Alida zit.
Kauw en herkauw die woorden van Edgar Poë, in
Eureka (vert. Baudelaire):
"J'offre ce livre à ceux qui ont mis leur foi dans les rêves comme dans les seules réalités".
[5]
Daarom ben ik sedert een zekeren tijd zeer onverschillig geworden aan alles wat rond mij gebeurt. Vooral aan de vrouwen. Ik geloof zelfs dat ik zal eindigen met het verlangen in mij te dooden, want ik geloof dat dat verlangen zijn oorsprong vindt meer in ons psychische ikheid dan in een overschot van krachten.
Genoeg wijsbegeerte. Een voorbeeld van mijn impassibele onverschilligheid (lach niet!): Zondag ben ik naar de coursen te Boschvoorde geweest: ik had dameskaarten voor de "tribune réservée" (prijs: 20 fr.). Waarom ben ik die kaarten gaan aanbieden aan een somptueuse entre-tenue? Ik zou het zelf niet kunnen uitleggen, — maar ik heb dat zeer onverschillig gedaan, zonder de minste geestdrift. Na de coursen hebben we een koets genomen, waarvan de koetsier goddelijk zat was. Door Tercamerenbosch in vollen draf. Het wijf een beetje verschrikt. Ik altijd impassibel! Alleen vond ik dien zatten koetsier en dat schrikkelijk wielengeratel en dat ophol rijden zeer pleizierig. — Om eens zeer aanstellerig te zijn heb ik dat fastueus vrouwspersoon in eenige koffiehuizen getoond, en toen... heb ik haar laten schieten, zonder haar een rendezvous te geven. Ik had ze dien avond kùnnen poepen. Waarom heb ik zoo gehandeld? Ik weet het zelf niet ... Ik ben onverschillig!
[3]
Daarom ook bekreun ik me zeer weinig om de critiek (?) van
Johan-Mathijs.
[6] De werken blijven altijd langer bestaan dan de critiek, en vooral... dìe critiek. Maar het koddigste van de zaak is... dat
Brans noòit Verlaine heeft gelezen. Ik zou hem een schoon part kunnen bakken door aan
de la Montagne te schrijven, om mijne "literaire eerlijkheid" te verdedigen, rekenschap te vragen van die woorden "navolgen" en "geheugen", en eischen dat de
J[an Matthijs Brans] het stuk van
Verl[aine] zou aanduiden dat zelfs van heel verre op het mijn kan gelijken.
Brans zou antwoorden. Van daar, polemiek, — en we maken hem af in zijn eigen tijdschrift. .
[7] Wat denkt ge daarvan?
Ik geloof echter dat ik hem heel gerust zal laten, hoewel hij hier nogal autoriteit heeft.
[8] Hoe pleizierig zou het nochtans zijn op dien man te schijten. Hij zou van den slag dood zijn, want ik heb zijn klein dossier gereed liggen:
- 1) Hij heeft altijd Multatuli willen navolgen — doch heeft hem niet begrepen.
- 2) Altijd van navolging gesproken: In zijn "Schimmels en Scheten"[9] heeft hij (met Multatuliaansche saus) een vertelseltje opgedischt dat aan Andersen gestolen is, — en een ander aan Le Roi Vierge van Cat[ulle] Mendès (dat hij gelezen heeft).[10]
- 3) Sedert eenigen tijd komen er in al zijn artikels kwinkslagen die letterlijk ontleend zijn aan Campo Weyerman.[11] Hij heeft zelfs een cahier vol geschreven met die zwanzen, en heeft dien cahier eens geleend aan Hendrik Leën, om hem een voldoenden voorraad aardigheden aan de hand te doen, die geplaatst kunnen worden in de artikels van het Laatste Nieuws!!
- 4) Zijn oordeel over Baudelaire.[12]
- 5) Zijn oordeel over Helene Swarth (verschenen in Onze Vlag:[13] het is een ongelooflijk iets).
- 6) Zijn artikels in Flandria (episch)[14]
- 7) Zijn kunstcritiek[15] (Madiol, enz.: de Twintig Tisten)
- 8) Zijn "uitvinding" der Gedichten in proza (juist één maand na... de mijne, in J[ong Vlaanderen] verschenen).[16]
[4]
- 9) Zijn artikel in De Zweep over den "Dood van Karel de Goeden."[17] Dàt moet ge lezen (hij heeft het afgebroken omdat het geschreven werd door een catholieke).
- 10) De chromolithographie die hij "flink geborsteld" vond!!!
Enz. enz. enz.
Zonder zijn beoordeeling van
Versleten te vergeten
[18]...
Aperpoo, verschijnt zijn artikel over
Juliaan Dillens?
[19] Ge moet me dat gauw schrijven, ik zou het gaarne willen weten vóór morgen avond. Dan ga ik naar
De Distel, ik lees daar eenige gedichten voor, met een motto van Verlaine, natuurlijk.
[20] Brans zal er op vallen, heel naïef, en... dan heb ik hem beet. Ik schijn me in dat geval enkel te verdedigen. Ik zal zeer kalm en beleefd zijn, maar ook zeer brutaal de waarheid zeggen. Ik wil hem daar heel en al afbreken dat zal me goed doen, en ik vind het vermakend. Ach! wanneer we ons tijdschrift zullen hebben! .....
Annotations
[2] Hoogstwaarschijnlijk een onderdeel van een cursus van
Tiberghien, niet teruggevonden.
[3] De briefkaarten van
Vermeylen aan
De Bom zijn in 1892 tot 26 maart geadresseerd: Olijftakstraat 10. Tussen 22 april en 16 augustus: Olijftakstraat 28. Vanaf 17 september: Dahliastraat 21.
[4] Maurice Maeterlinck, La Princesse Maleine ([Gent, Impr. L. van Melle], 1889).
[5] Edgar Allan Poe, Eureka, vertaling Charles Baudelaire (Paris, Michel Lévy Frères, 1871).
Vermeylen parafraseert het incipit van de opdracht. De cursivering komt evenmin voor in het origineel:
'A ceux-là, si rares, qui m'aiment et que j'aime; — à ceux qui sentent plutôt qu'à ceux qui pensent; — au rêveurs et à ceux qui ont mis leur foi dans les rêves comme dans les seules réalités, — j'offre ce Livre de Vérités...'.
[6] Vermeylen bedoelt:
J.M. Brans, Versleten, door Antoon Moortgat (Gent, J. Vuylsteke, 1892). De prijs was 2 fr. (uitgave nr. 5 van het
Taalverbond). Zie ook
J.M. Brans, Zingende Vogels, oorspronkelijke bijdragen van Nederlandse dichters, verzameld door Pol de Mont (Hasselt, Winand Klock 1892- (2e bundel)', in: Nederlandsche Kunst- en Dichthalle, XV, 3 (1 mei 1892), p. 139-140. De eerste kritiek is een veroordeling van de amorele invloed van het naturalisme, de tweede een persoonlijke aanval op
Vermeylen. Zie
brief 177, noot 6.
[7] Vermeylen bedoelt
Nederlandsche Kunst- en Dichthalle, waarvan
Brans een regelmatig medewerker was.
[8] Vermeylen bedoelt met 'hier': Brussel, en meer bepaald
De Distel, die o.a. door
J.M. Brans in 1881 was opgericht.
[9] J.M. Brans, Schimmen en schetsen (Arnhem, J. Minkman, 1888).
[10] Catulle Mendès, Le Roi Vierge (Paris, E. Dentu, 1881). Met beide vertelseltjes in
Schimmen en schetsen bedoelt
Vermeylen wellicht resp. Liesje en Visioen.
[11] J.M. Brans 'Jacob Campo Weyerman, als mensch, letterkundige, kunstgeschiedschrijver en schilder', in: Nederlandsche Kunst- en Dichthalle, XIII (1890-91), p. 33-41; 56-65; 113-128; 351-360; 403-414; 546-554 en Nederlandsche Kunst- en Dichthalle, XIV (1891-92), p. 30-37; 87-97; 140-149 en 413-432. Deze reeks werd achteraf gebundeld als:
J.M. Brans, Jacob Campo Weyerman als mensch, schrijver en schilder (Antwerpen, L. dela Montagne, 1891). Het werk kwam niet in de handel. Het exemplaar in het AMVC (B826j.) bevat een opdracht in handschrift aan
Max Rooses, gedateerd 26 november 1891.
[12] Brans heeft zich waarschijnlijk op een vergadering van
De Distel smalend uitgelaten over Baudelaire. Zie
brief 52.
[13] Punctum, 'Eenzame bloemen. Sonnetten, liederen en Etsjes door Helena Swarth', in: Onze Vlag, I, 2 (april 1884), p. 94-96. Deze afbrekende kritiek is het enige wat in
Onze Vlag over
Hélène Swarth verscheen, dus
Vermeylen moet dit artikel hebben bedoeld.
[14] Er zijn geen door
Brans ondertekende artikelen in
Flandria bekend.
Vermeylen bedoelt wellicht een ander tijdsohrift.
[15] J.M. Brans, 'A.J.Madiol', in: De Vlaamsche School, nr. IV (1891), p. 13-15.
J.M. Brans, 'Tentoonstelling der XX te Brussel', in: De Vlaamsche School, nr. I (1888), p. 40-42.
[16] J.M. Brans, Gedichten in proza (Antwerpen, J.-E. Buschmann, 1891). Zie ook
August Vermeylen (AV), 'Rosse lokken', in: Jong Vlaanderen, I, 1 (29 september 1889), p. 5-6;
August Vermeylen (GV), 'Zang', in: Jong Vlaanderen, I, 3 (27 oktober 1889), p. 11;
August Vermeylen (GV), 'Winter-cyclus', in: Jong Vlaanderen, I, 5 (24 april 1889), p. 25;
August Vermeylen (GV), 'Ballade van Onze-Lieve-Vrouw van lijdenschappen, in: Jong Vlaanderen, I, 7 (22 dec. 1889), p. 33;
August Vermeylen (GV), 'Maanzieke Rondeelkens', in: Jong Vlaanderen, I, 8 (12 jan. 1890), p. 37.
[17] Dit artikel werd niet teruggevonden. De jaargangen van
De Zweep zijn onvolledig bewaard.
[19] J.M. Brans, 'Juliaan Dillens', in: De Vlaamsche School, nr. V (1892), p. 89-91 en 143-150.
[20] Op de vergadering van
De Distel van 14 mei 1892 was
Vermeylen aanwezig, maar hij hield er geen lezing. Er werd wel door
Brans een bespreking voorgelezen van
Versleten (van
Antoon Moortgat), en een kritiek over de verzen van
Vermeylen in
Zingende Vogels (zie AMVC, D531/D ongenummerd 1892 f°20v°).