Houwe! Ik heb u niet geschreven
Ge moet het mij vergeven,
voor verscheidene redens:
- 1°) ik heb sedert éen week mijn werk moeten hernemen in de Archieven, & daar mijn professor (Lonchay) nu gedurig achter mij zit, moet ik bijna den heelen dag "geschiedenis spelen".[1]
- 2°) ik heb het erg op de zenuwen gehad, & ging slapen wanneer ik eenige oogenblikken mocht versnipperen.
- 3°)Ik was een langen brief schuldig aan Jaak,[2] & het verveelde me tweemaal hetzelfde te vertellen.
Ik beklaag 't me toch niet, vermits gij me te dier gelegenheid 13 bladzijden proza afzendt.
Eerst een woordje over de zaak
Brans.
[3] Ik zou u willen zeggen wat er hier omgegaan is (& wat er nog omgaat). Indien ik dat terribel geheim moest ontsluieren zoudt ge waarschijnlijk denken: "Was het nu maar dàt!!" Het is een heel onbeduidende zaak, maar heel ingewikkeld en complex, die met een tweegevecht kan afloopen. Dezen avond zal alles klaargesponnen zijn. Onder ons gezegd, het sop is de kool niet waard. Het is heel en al
een persoonlijke zaak, & daarom heb ik beloofd aan niemand hiervan te spreken.
— Ik herinner u dat Brans voor 't oogenblik een strijd zoekt, vooral met u. Gij moogt dus in 't geheel van hem niet spreken. Ik geloof wel dat gij hem gemakkelijk zoudt kloppen, maar het is onnoodig de aandacht op hem te lokken. Wij hebben hier allemaal besloten géén woord meer over dien kerel te spreken, hem zelfs niet meer te antwoorden in De Distel, waar zijn onbevoegdheid nu genoegzaam bewezen is.
[2]
Men vernedert zich altijd wanneer men met die nulliteiten gaat polemiek voeren. Beter is het ze in 't geheel niet te bemerken.
Ik weet wel dat een strijd met hem zou pleizierig zijn. Maar later zal de gelegenheid zich beter voordoen. Wanneer het oogenblik zal gekomen zijn, zullen wij, niet met hem discuteeren, maar door feiten zijn onnoozelheid doen uitschijnen, en dat met een colossaal misprijzen, hem in eens kapot slaan, maar van boven, als iemand die de snullen verplettert door steenen te werpen van af een toren, — & daarna niet meer antwoorden op wat hij kan praten. Maar, om Godswille, geen tornooi "à armes courtoises"! Geen zwanzerij!
Ik geloof dat ik u genoegzaam bekeerd heb. Ge kunt zeggen aan
Buschm[ann] dat ik waarschijnlijk dat artikel zal willen schrijven.
[4] Ik, die niets beloofd heb, kan me dan altijd van dikte trekken.
— Een brief ontvangen van
Derkinderen,
[5] die heel sympathiek is. Moeten nog antwoorden:
Henry De Groux,
Jan Veth,
Thorn-Prikker, &
G[eorge] Minne. Indien die antwoorden ons niet aangekomen zijn voor 't einde der week wordt het prospectus gedrukt.
Van de Velde heeft hun een tweedemaal geschreven.
Veth &
Th[orn]-Prikker zullen zeker aannemen.
[6]
Ik vertrek naar Holland onmiddellijk na 't verschijnen van het prospectus.
[7]
— Uw anarchistische sj redevoeringen
[8] gaan me recht naar 't hart. Dat is in mijn "botten"!! Ik heb de zaak hooren bespreken door
Tarde> op het Congres te Brussel.
[9] Ik zou u hierover veel kunnen schrijven dat ik al geplaatst heb in mijn pamflet tegen de "ontwikkelde lui".
[10] Ik heb al de gedachten op het papier geworpen zonder te redigeeren. Ik zal dat nu
schrijven & u opzenden.
Ik word — zonder den minsten zwans — een rood-zwart anarsjist. De socialisten hebben de liefde van 't menschdom niet, zij hebben de liefde van het stelsel. De liefde van 't menschdom, ten anderen bestaat niet. Dat humanitarisme
[3]
— aan Aug[uste] Comte te danken — is wel een van de onnatuurlijkste, de domste, de lêegste illusies van onze eeuw.
De socialisten streven meer naar de revolutie der buiken dan naar de bevrijding van den geest. Ik ben vast overtuigd dat ons maatschappij — disciplien, eigendom, familie, en heel den boel — zal omgeworpen worden door eenige genieën, eenlingen, — & niet door de massa der socialistische schreeuwers die naar niets anders trachten dan de plaats der "bourgeois" in te nemen, & zelf bourgeois te worden.
Wanneer gij een voordracht over Ibsen geeft,
[11] kom ik
zeker op.
Ik ontvang regelmatig brieven van
Jaak[12] Ik ben hier als verloren, zonder hem.
Zijn broer vervangt hem min of meer — liever min dan meer. Wij hebben samen uit Friedrich Nietzsche gelezen. Een heerlijke avond! Morgen ga ik den avond doorbrengen bij
Erasme Raway, den componist.
Uwen brief aan
Rooses[13] — heel goed! — heb ik aan
V[an Langendonck] niet kunnen lezen: ik zal hem maar morgen vroeg zien. Ik stuur u dat dadelijk op.
Zaterdag in
de Distel[14] weer pleizier gehad met
Brans.
Lui partout! toujours lui! Ou brûlante ou glacée,
Son image sans cesse assiège (ébranle) ma pensée!
[15]
Hij sprak over de verzen van
Boele van Hensbroek, dien hij voorstelde... als een jongere!! De
Flanor van
den Spectator, een kerel met grijs haar!
Br[ans] zei dat alleen om te toonen dat hij niet exclusief was, dat hij ook wel eens een jongere kon verdedigen. Daarop
moest ik natuurlijk antwoorden, om dat misverstand niet te laten bestaan. Ik heb dan ook heel brutaal gezegd wat ik dacht van de "totale onbekwaamheid" van
Brans als "Kunstrechter", hij die een richting aanvalt, wanneer hij van de jongere schrijvers niet gelezen heeft — hij heeft het zelf bekend —
[4]
dan Extaze,
[16] en
"eenige artikels van Netscher".
[17] Hij heeft geantwoord dat ik onbeleefd was, heeft van ons vriendschap gesproken, enz. Ik heb natuurlijk doen opmerken dat ik voor den heer
Brans niet de minste achting, niet den minsten eerbied had, dat een zoogezegde beleefdheid ons den bek niet zou snoeren wanneer hij ons aanviel, dat ik niet goed genoeg kon spreken om — zooals hij — met slimme volzinnetjes vol steken onder water & venijnige bedoelingen voor den dag te komen, dat ik liever, rechtuit, uitsprak wat
Méténier noemde
"des paroles d'une vérité si révoltante" enz. enz. De discussie is héél hevig geweest, de
T'Sjoenen &
Kesler waren geschandaliseerd. Zooals ik u reeds hooger gezegd heb, hebben we nu besloten
geen woord meer over dien snul te spreken. We willen hem doodzwijgen. Dat zal hem nog meer embeteeren dan de hevigste ruzie.
Annotations
[1] Henri Lonchay was buitengewoon hoogleraar aan de ULB tot 1895. Hij doceerde er in het academiejaar 1892-1893 vier vakken: Encyclopedie de l'histoire, Histoire de la pédagogie et de la méthodologie, Exercices sur l'hitoire en Critique historique en Application d'une période de l'histoire (informatie Archiefdient ULB).
[4] Vermeylen bedoelt een bespreking van
Brans' boek
Jacob Campo Weyerman. Zie
brief 167, noot 1.
Vermeylen heeft geen bespreking van dat boek geschreven.
[5] Brief niet teruggevonden.
[6] In versie B werden
Jan Veth,
Thorn Prikker en
Minne opgenomen. Achteraf werd in het handschrift van
Vermeylen (inkt)
Henry de Groux toegevoegd en
George Minne geschrapt. Zie de documenten over
Van Nu en Straks in het AMVC (V147/D nr 93.880/1). Voor de datering van versie B, zie
J.P. Lissens, 'Het prospectus van de eerste reeks van het tijdschrift "Van Nu en Straks"; drukgeschiedenis en betekenis', in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (1977), p. 116-120.
[7] Vermeylen moet herhaaldelijk zijn reis uitstellen, maar vertrekt uiteindelijk op zondag 13 november, de dag nadat versie D van het prospectus klaar is. Zie ook
brief 205, noot 4.
[8] Niet duidelijk wat
Vermeylen precies bedoelt. Misschien bestaat er een verband met
brief 184 (noot 3).
[9] Het derde congres voor criminele anthropologie werd in Brussel gehouden van 7 tot en met 13 augustus 1892. Zie
La Chronique van 9 en 14 aug. 1892.
[10] Victor Lieber, 'Eenig gekapt stroo over de ontwikkelde lui', in: Van Nu en Straks, 1ste reeks, 5 (1893), p. 29-32.
Vermeylen was al van plan om het te schrijven in het begin van 1892. Zie ook
brief 14 (noot 9).
[13] Het is niet erg duidelijk om welke brief het gaat. Mogelijk een brief met de vraag om een aanbeveling voor het nieuwe dagblad van
Obreen,
De Telegraaf. Zie
brief 153.
[14] Zie de verslagen van het kunstgenootschap
De Distel, meer bepaald over de zitting van 8 oktober (AMVC, D 531/D, niet genummerd, f°39r°:
'Lezingen... Brans. — Een koutje over en tevens eene beoordeeling van "Nieuwe Gedichten" door Boele van Hensbroeck. Besproken door Buyst, Vermeylen, T'Sjoen, Kesler, Teirlinck, Coremans en Brans.' Zie de recensie van
Johan Mathijs Brans, Nieuwe Gedichten door P.A.M. Boele van Hensbroek, 151 bl. 8°.- Nijmegem A. Thieme, prijs 5 fr. 30, in: Nederlandsche Kunst- en Dichthalle, in: Boekennieuws, XV, 9de afl. (1 nov. 1892), p. 424-426. Het werk zelf verscheen in 1891 bij H.C.A. Thieme in Nijmegen.
[16] Louis Couperus, Extaze. Een boek van Geluk (Amsterdam, L.J. Veen, 1892 (2).
[17] Zie o.m.
Frans Netscher, Studies naar het naakt model ('s-Gravenhage, Mouton & Co, 1886);
Frans Netscher, Menschen om ons ('s-Gravenhage, W.A. Morel, 1888;
Frans Netscher, In en om de Tweede Kamer. Parlementaire portretten en schetsen (Amsterdam, S. Warendorf Jr., 1890);
Frans Netscher, Lastertongen. Een blik in de jongste Amsterdamsche letteren (Amsterdam, S. Warendorf Jr., 1890) en
Frans Netscher, Uit ons parlement. Portretten en schetsen uit de Eerste en Tweede Kamer (Amsterdam, S. Warendorf Jr., 1890).