Daarnet schreef ik aan
Gust over "Het"
[1] — Kerel, wat spijt
[']t me, dat ik
[']t nu ook jou zeggen moet, maar als jullie
[']t hoofd boven water wilt houden moet je met wat-potigers voor den dag komen (miserabele beeldspraak, never mind!) Er is wel moois en goeds in wat jij en
Gust en
Van Langendonck geven, (
Cyriel Buysse is sterk
Lovelingsch!) maar ça ne suffit pas! —
Boissevain in het
Handelsblad van vanavond poogt jullie morsdood te slaan.
[2] Dat is nu minder — alleen beroerd om het plezier dat die Belgische pummels er van hebben zullen — maar
[']t jammer is dat de illustraties niet bijster zijn uitgevallen en de tekst voor een nieuw, een leidend tijdschrift niet stevig genoeg. Ik heb
[']t ook aan
Gust geschreven. Er had stellig geen kritische beschouwing over de litteraire en artistieke beweging van den tijd (
N[ieuwe] Gids,
Jeune Belgique,
Vingtisten) in mogen ontbreken. Met die paar schetsen en gedichten bereikt jelui niets. — Ik zal in het publiek verzachtende omstandigheden pleiten, maar het spijt me heel erg voor
Gust en jou en tegenover die Vlaamsche ploerten, dat het al te zeer — mag ik het zeggen ? — jongelingswerk is en het blijkbaar niet juist onderkennen van de werking naar buiten. Nu gauw flink aan het werk voor de 2
e aflev[ering], jij ook. Je moet al je kracht eens inspannen om met iets compleets te komen. Jouw werk en dat van
Gust zou gewaardeerd zijn als het maar de vulling was geweest bij doorwerkte kritische studies; ook juist de zwakheid van de
N[ieuwe] Gids. Ik heb veel van jezelf in je analyse erkend. Maar je indertijd in
de Spectator gemaakte studie: Machteloos stond hooger.
[3] Je hebt dit laatste niet onder een echte impulsie geschreven. Ik weet dat je beter kunt. Laat nu de indruk van deze
Aflev[ering] en de kritiek er op je eens tot inspanning opzweepen. Ten minste wanneer je borst weer sterker is, naar ik hoop, en je van dokter en apotheker ontslagen zult zijn.
[4] — Je moet wezenlijk eens flink aan het werk tijgen.
De Telegraaf heeft nu al een medewerker over kunst in
[2]
Antwerpen, die onder 't pseudoniem Brabo schrijft. Ik dacht dat jij dat misschien kondt zijn; maar ik twijfel toch; hoe zit dat?
[5]
Mijn tijd hier loopt op z'n eind; ik ga naar Londen, niet als verslaggever van een blad, maar om te trachten in de Engelsche litteraire wereld een plaats te veroveren. Voorshands blijf ik èn aan de
Haarl[emsche] Courant[6] èn aan De Telegraaf,
[7] geregeld éen artikel per week voor elk; ook voor
de Gids ga ik werken (artikelen over
Israels &
Maris, over de Vrouwenkwestie, over Vondel — stof te over!)
[8] Dán moet ik in Londen veel Engelsch doen, natuurlijk; om me er in te werken. Daar ik éen jaar bij m'n zuster ga wonen,
[9] heb ik niet zoo erg veel geld noodig. En over een jaar — dan komt
zij bij mij en wordt m'n vrouw.
[10] Sta me toe, niet over m'n geluk te spreken. 't Is zóo
in me, dat ik het niet tot anderen uiten kan. Ik zou ook vreezen sentimenteel te schijnen.
Zij is voor mij het allerhoogste
[.] En pijn heeft m'n geluk me — gelukkig — niet gedaan; al spijt
[']t me voor de moderniteit van m'n sentiment. — Ik hoop wel later flink, groot werk te doen; maar eerst moet ik nu nog aan geld-verdienen denken. Toch zal 't een groote rust voor me wezen, in Engeland te zijn; ik zit hier zoo in allerlei klein gewurm, en word door zooveel menschen in beslag genomen! dat m'n tijd vreeselijk verbrokkelt. Je moet er maar op rekenen, geen al te veelvuldige en lange brieven uit Londen van me te zullen krijgen; behalve mijn correspondentie met
haar wil ik maar weinig tijd aan particuliere briefwisseling geven. Weet je wel dat ik soms jou en àl m'n kennissen of vrienden en andere menschen haten kan om den roof dien zij aan mijn tijd en dus aan m'n ikheid plegen door brieven en visites en hulp van me te vragen, of zwijgend te vorderen. Ik kan niet hebben, dat iemand rechten op me doet gelden in dit of ander opzicht; en ik word er te giftiger om, omdat ik me in mezelf toch aan dat plichtgevoel niet onttrekken kan. Alleen tegenover lui, die me werkelijk nóódig hebben, ben ik altijd tot helpen bereid. Maar al dat wereldsch plichtgewauwel van vriendelijkheden, die gerescontreerd willen worden, haat ik. Er zijn lui, daar ik soms in geen maanden kom en dan opeens weer druk; maar wee hun als ze dan over m'n "onbeleefdheid" gekrenkt zijn, dan zien ze me nooit weer. Ik ben hier langzaam aan zoo heerlijk los van allerlei dingen en menschen geworden; en in Londen zal ik nog vrijer zijn.
Zie zoo, nu is m'n tijd, dien ik voor je had, weer om. Wil
[3]
jij nog, later, in Augustus, m'n plaats aan
de Haarl[emsche]?
[11] —
[']t Heeft nog tijd. Handdruk.
Annotations
[2] In de rubriek "Van dag tot dag" van het
Algemeen Handelsblad staat een vernietigende kritiek over het eerste nummer van
Van Nu en Straks. Het artikel is niet ondertekend, maar mogelijk van de hand van
Charles Boissevain, want zijn naam werd in het plakboek van
Emmanuel de Bom (AMVC, B708/H, 121374) onderaan het artikel bijgeschreven. Om zijn argumentatie te staven heeft de schrijver beroep gedaan op Etha Fles, die ook niet mals was in haar kritiek:
"... Hier hebben wij te doen met een doodgeboren orgaan, dat ons nog den aller onaangenaamsten indruk geeft van iets te willen zijn, wat het niet is. Van het titelvignet af tot de laatste bladzijde is het een ergelijke vertooning van aanstellerij en slecht maakwerk..." Zie het
Algemeen Handelsblad, LXVI, 20069 (9 april 1893), tweede blad, p. 1.
[3] Leo Simons bedoelt:
Emmanuel de Bom, 'Onmachtig', in: De Nederlandsche Spectator, 35 (29 aug. 1891), p. 278-281.
[6] Het eerste artikel van
Simons vanuit Londen vinden we terug in de
Oprechte Haarlemsche Courant, 112 (15 mei 1893) [7]. Aanvankelijk verschenen er van hem één tot driemaal per week correspondenties, veelal over het Engelse kunstgebeuren. Vanaf augustus 1893 werden zijn artikels minder talrijk en verhuisden ze naar de rubriek 'Buitenland' als 'Particuliere correspondentie' (zie ook
brief 194, noot 2).
[7] Aan
de Telegraaf werkte
Simons regelmatig mee van februari tot april 1893, gemiddeld 1 artikel per week. Vanuit Londen vinden we nog twee door hem ondertekende correspondenties terug. Zie
Leo Simons, 'Uit de nieuwe Engelsche dramaturgie', in: De Telegraaf, I, 142 (23 mei 1893), p. 1-2 en
Leo Simons, 'Nieuwe Engelsche Poëzie', in: De Telegraaf, I, 147 (28 mei 1893), p.1.
[8] Over deze onderwerpen publiceerde Leo Simons geen artikels in
De Gids.
[9] Simons bedoelt waarschijnlijk Grietje (Den Haag 21 juni 1856 - aldaar 29 mei 1938), de oudste van zijn zeven zussen die met haar echtgenoot Benjamin de Wolf naar Londen vertrok op 27 febr. 1878. Na de dood van haar man keerde zij terug naar Den Haag (1920) (Informatie uit Burgerlijke Stand Den Haag).
[10] Het huwelijk vond plaats te Londen op 22 september 1894 (zie het
Nederlands Patriciaat (1951), p. 198).
[11] De Bom heeft
Simons' plaats niet gekregen. Zie
brief 194, noot 2. Wel werd hij door de
Oprechte Haarlemsche Courant aangeworven als verslaggever van de wereldtentoonstelling in Antwerpen in 1894; zie
brief 246 en
brief 269, noot 1.