<Resultaat 909 van 1419

>

41. COLVILLE TERRACE.
KENSINGTON PARK.
W.

Beste kerel.
Ik ontvang daarnet je heel klarend epistel. Ik zie er uit dat je op weg bent jezelf te vinden, althans te zoeken en denk er natuurlijk niet aan dat zielsproces te verstoren hetzij door boosheid (waarom je dàar bang voor was weet ik niet.) hetzij door een willensturen, afhouden, kortwieken. Ik zie dit proces die loutering van jezelf gebeuren en — wacht.
Over dit alles je nu te schrijven, daartoe heb ik echter heusch absoluut geen tijd. Ik schrijf je dan ook alleen nu om die zaak met "Opleving"[.][1]
Wat je me schrijft had ik vermoed. Eigenlijk van den aanvang af. Toen ik jullie dat stukje liet lezen, gebeurde het met niet de minste gedachte dat het iets zou zijn voor Het. Toen jij [']t idee opperde, verraste [']t me. Jouw heugenis van de toedracht op dien avond is wat verward. Ik heb [']t niet jullie voorgelezen, jullie hebt het samen zitten lezen; en [']t was niet den avond van de ingrijpende debatten over jouw zieleleven, maar die van onze mopjestapperij over het congres:[2] in Augustus, niet in Sept[ember] Ik stip dit alleen aan om je te doen begrijpen, waarom ik, hoewel au fond [']t niet eenmaal eens met de gedachte dat [']t iets voor Het kon zijn, op je beider voorstel tot plaatsing daárin, ben ingegaan.
Toen ik er nu niets meer van hoorde, begreep ik dadelijk dat jullie tegen de plaatsing opzagen. Vandaar mijn vraag.
[']t Spijt me nu alleen wel zeer om haar. Zij heeft al zoo vaak teleurstellingen ondervonden en op dit oogenblik is zij lijdend [2] aan maagongesteldheid en ik zou haar ongaarne eenige onaangename sensatie geven. Maar ik zal haar mondeling dit zeggen: dat ik, na de jongste aflev[ering] van Het gezien te hebben, vind dat jullie daarin zoo heel iets anders blijken te zoeken dan wat haar werk is, dat ik vrees dat jullie [']t zouden opnemen als vriendendienst, en dan is zij de eerste, die te trotsch voelt om het niet terug te vragen. [']t Is alleen jammer dat er ooit door jou over gesproken is, wij beiden zouden er anders nooit over gedacht hebben het aan te bieden. Dat je dit deed in een moment van mindere helderheid en met den wensch mij een (verondersteld) genoegen te doen, is intusschen reden genoeg tot verontschuldiging en ik heb mezelf te verwijten dat ik, die én Het én haar werk kende, me liet verleiden tot een toestemming om beide saam te koppelen.
Dat er in die schets geen diepere waarheid steekt, ben ik niet met je eens. Alleen ze is te vaag, te weinig vastgemetseld, te veel sentimenten en te weinig gedachte voor Het.
Daarom was ik van meet af wat sceptisch, en al komt je verklaring wat laat, ik vind [']t eerlijk van je dat je er nú mee komt. Ik zou voor haar en voor mij niets meer vernederend geweten hebben dan een plaatsing om bijkomstige overwegingen.
Laat de zaak nu verder aan mij over en stel Gust geheel gerust.
Ik ga Woensdagochtend van hier; blijf een of twee dagen bij haar, ga dàn naar Holland en kom weer over 4, 5 dagen in Brussel terug. Je hoort dus nader van me van daaruit en ik zal dan heel graag alles hooren van je binnen-leven.
Een opmerking: waarom schrijf je: men stelt ons thans zeer hooge eischen in Holland.[3]. Als je dat echt zoo meent vind ik 't — klein. Je moet alleen jezelf heel hooge eischen stellen. Je buigen onder de eischen van anderen, die Het willen maken tot een succursaal van hún ideeën, is iets wat mij tegenstaat. Ik heb ook een korte tijd in dien vang geleefd, maar ben geheel geëmancipeerd. Vat dit niet op als een steek onder water om die zaak met háar stukje. Buiten dien dienst van het jonge Holland daar Het in dreigt op te gaan, vind ik te groote kloof tusschen hàar werk en dat van de anderen. Maar die expressie van je hinderde me als een teeken van 'n slaafscheid, die het zelfstandig bestaan van Het bedreigt. laat toch, God, die hollandsche kerels jullie niet bazen. Ze zijn er de echte lui voor. Ik voor mij blijf gelooven dat er in de heele beweging der jongeren nog veel te veel is van elkaar-zand-in-de-oogen-strooierij en zich-tot-een-genialiteit- [3] opschroeven die niet houdt. De meesten zijn op dit oogenblik uitgeleegd. —
Het stukje van Gust is zeer geconcentreerd-knap.[4]
Ik ben sceptiek, nog altijd en mijn geloof in het alleen-zalig-makende-van-kunst geschokt of — ingeslapen! —
Ik ben niet verengelscht en word dat nooit. Mijn ziel blijft hollandsch — of liever: mijn geest: universeel. [']n Groot woord alweer. En toch —
Wil je wat je van Villiers de l'Isle[-]Adam bezit en missen kunt, naar mijn Lieveling sturen: 82 Rue Goffart. Ik wil juist nu iets meer van hem lezen, vooral Axël herlezen, omdat ik, bezig aan een Eng[elsch] artikel over de nieuwe Duitsche auteurs[,] hem als een soort mijlpaal zetten kan.[5] Bij voorbaat m'n dank.
Ik schrijf je wat droog, omdat ik zeer gepreoccupeerd ben met [']t vele dat ik in 2 dagen nog doen moet, en met háar ongesteldheid[.] Hoewel die gelukkig niet gevaarlijk alleen vervelend is verlang ik toch zoo nu bij haar te zijn dat al de rest me niet kan boeien. Je zult dit egoïsme van mijn liefde niet kunnen kwalijk nemen. Als je me verdenkt van boos te zijn om die historie van haar stukje, zie ik je geen gezicht meer aan.
Nu weet je [']t
handdruk
Leo

Annotations

[1] Op 30 juli ontmoetten Simons, Vermeylen en De Bom elkaar in Brussel (zie [2]). In de loop van die avond deden De Bom en Vermeylen het overmoedige voorstel de eenakter Opleving van Josine Mees in Van Nu en Straks te publiceren (zie brief 249 en brief 271). Al gauw berouwden de redacteurs zich deze belofte, waarschijnlijk omdat, zoals Leo Simons het in deze brief zelf erkent, Opleving resulteert uit een heel andere kunstopvatting dan diegene die Van Nu en Straks aanhing. De Bom en Vermeylen zaten erg verlegen met de zaak, ook vanwege het herhaaldelijke aandringen van Simons (zie brief 262 en brief 271). De opluchting was dan ook groot toen Simons begrijpend bleek te reageren op de uiteindelijke afwijzing door De Bom (zie behalve deze brief ook brief 273 en brief 285).
Opleving zal pas jaren later voor het eerst verschijnen, nl. in Woord en Beeld, Geïllustreerd Maandschrift, I (1896), p. 281-293. Zie ook brief 107 (1892), noot 4.
[2] De avond in september met de debatten over De Boms zieleleven was was waarschijnlijk de avond van 21 september 1893, toen De Bom, Simons en Vermeylen in Brussel samenkwamen. Zie brief 230, noot 3. De mopjestapperij over het congres vond echter plaats op 30 juli 1893. Zie brief 194, noot 3.
[4] Waarschijnlijk het essay dat August Vermeylen onder het pseudoniem Victor Lieber publiceerde in Van Nu en Straks 4 [1893], p. 15-18: 'De man die zijn Ik verloren had'. Zie brief 253, noot 10.

Register

Naam - persoon

Bom, Emmanuel Karel De (° Antwerpen, 1868-11-09 - ✝ Kalmthout, 1953-04-14)

Bibliothecaris, journalist en schrijver. Medeoprichter van Van Nu en Straks. Gehuwd met Nora Aulit op 24/08/1901 in Antwerpen.

Mees, Josine Adriana (° Rotterdam, 1863-06-26 - ✝ Den Haag, 1948-03-11)

Toneelschrijfster.

Huwde in 1894 met Leo Simons.

Simons, Leo Mz (° Den Haag, 1862-08-01 - ✝ Rotterdam, 1932-06-11)

Auteur, uitgever (Wereldbibliotheek) en Vondelkenner.

Vermeylen, August. (° Brussel, 1872-05-12 - ✝ Ukkel, 1945-01-10)

Hoogleraar, kunsthistoricus en schrijver. Medeoprichter van Van Nu en Straks. Gehuwd met Gabrielle Josephine Pauline Brouhon op 21/09/1897.

Villiers De L'isle-adam, Jean Marie Mathias Philippe Auguste (° Comte de Saint-Brieuc (Bretagne), 1838 - ✝ Parijs, 1889)

Schrijver.