Hoewel ik vanavond weinig tijd heb zal ik even gauw je brief beantwoorden, om je mijn spijt te betuigen dat ik in mijn vorigen brief
[1] dingen die ik meen en niet meen zóó door elkaar gevlochten heb, dat het ensemble meer op een soort "tergen" leek. Op enkele punten kom ik later terug, om vooreerst twee gissingen van je als ten eenen male bezijden de waarheid, op te helderen. Primo is juist het omgekeerde van je voorstelling omtrent mijn huwelijksgeluk, waár. Ik ben zóó allemachtig naar mijn zin getrouwd en mijn vrouw is zoo'n flink en lekker wijf, dat juist dát bovenmenschelijke geluk mij misschien te overmoedig maakt en mij de noodige voorzichtigheid vergeten doet. Maar of het overmoedigheid is of niet, het is een feit dat verzekerd te zijn van voortdurend huiselijk geluk, mij zoodanig tot de strijd aanwakkert dat ik als het mogelijk was de heele wereld zou willen verdelgen om met haar en mijn lievelingsbezigheden alleen te zijn. Wat ik vroeger wel eens als een zonde aan vrienden aanwreef, die de vrouw hunner keuze gevonden hadden, is naar mij nu blijkt een verklaarbare zonde (vroeger scheen die mij onverklaarbaar.) Toch zijn het hoofdzakelijk meer bijkomende omstandigheden, druktes voor het huishouden b.v. die de oorzaak van een verkoeling zijn. Bij mij is echter
[,] niettegenstaande mijn vriendschappelijke gevoelens dikwijls erg onderhevig zijn aan eb en vloed
[,] van geen volstrekte verkoeling sprake. Menschen waarvoor ik eenmaal iets gevoeld heb, kunnen op dat
[2]
zelfde gevoel staat maken tot aan mijn dood, indien geen totale ommekeer van hun karakter plaats grijpt. Maar ook zij die ik haat zal ik die haat doen gevoelen, wanneer het te pas of te onpas komt, want het schijnt voor mij ook een behoefte te zijn om te haten. Geen christelijke vergevingsgezindheid aan mijn vijanden, is mij deelachtig. Maar waarom zou ik jou haten? Daar heb ik geen reden voor; je denkt geen vrienden te hebben; je hebt mij, al is het uit de verte. Het slot van mijn vorigen brief was meer een soort knaleffect, waar ik natuurlijk ook een woedende brief op verwachtte. De tweede gissing die ik in je eerste brief al opmerkte is, dat ik iets kwalijk genomen zou hebben in je beschrijving van mij in
de Vlaamsche School.
[2] Het tegendeel was het geval, ik was er heel blij mede en vond die zeer hartelijk, en naar ik zelf mag oordeelen heel juist. Dat het bierhijschen in het oog van sommigen een overbodig détail was, vind ik niet, ik vond indertijd eenige détailbeschrijvingen van
Luyten en
Mertens,
[3] méér gewaagd. Dat het menigeen niet zou bevallen de bezitter te zijn van zeer uiteenloopende appréciaties, ik ben mij dat te goed bewust en je m'en glorifie, en ik
zoek mijn sympathieën zooveel mogelijk niet te binden aan één richting. Die opmerking vond ik heel juist, en ik hoop dat in een latere levensbeschrijving van mij diezelfde opmerking zal gemaakt worden. Dat mijn bewondering voor
Verlat, en voor
van Rysselberghe hoofdzakelijk berust op het geweldig weergeven van die lui van gloeiend zonlicht is al zoo nuchter en kalfachtig mogelijk. Toch geloof ik dat dit zoo is als ik mijn gewaarwordingen tenminste goed analyseer, en... n'importe wie mag weten dat ik dat denk, tot zoolang ik misschien verstandiger ben geworden, en dan mag nog iedereen weten dat ik het gedacht heb. Voor mij zijn autoriteiten het publiek, en de recensenten niets waard, noch wat zij zullen denken over mijn onbeholpen principes. Dat ik geschetterd heb tegen stukjes — de nieuwe gids — : vlieg rond gevleugelde woorden voor kwaadsprekers, zet u neer op elke deurpost van partijgangers van de
N[ieuwe] Gids. Niets komt er in je artikeltje voor dat mij gehoond of gekrenkt zou kunnen hebben, ik vond er zuiver jouw opvatting, mijn portret, en vriendschappelijke gevoelens in. Toen ik je er voor bedankt heb was dat oprecht, volstrekt niet ironisch. Het spaart mij veel moeite uit, want aan belangstellenden in mijn persoon laat ik het gaarne lezen. Liever had ik natuurlijk gehad dat je in plaats van een koffiehuisschetteraar, een stoere, lijnige figuur had kunnen teekenen,
[3]
en ik ben overtuigd dat jij dat ook liever gedaan zou hebben, je had trotscher kunnen zijn op hem dien je je vriend noemt, en die je vriend is. Want kracht en lijnigheid is de basis van alles, liefelijkheid, zuiverheid en teerheid. Waar blijft het teers te schilderen als die teerheid niet een geraamte bedekt van ijzer, als dat geraamte niet rust op een hard steenen grend? Is er grooter fijnheid van kleur en gevoel dan in het plafond van de Sixtijnsche kapel van den stoere Michel-Ange, zijn er liefelijker amors en engeltjes te vinden dan bij Rubbens en Murillo? Staan de slankste, meest aetherische engelen van Fra-Angelico, niet op pooten, zitten die heerlijk fijne figuren van een Terborch
[4] niet vierkant in elkaar? Zijn Bouguereau
[5] en consorten fijn? Wel fijn in enkele zijner beste dingen, maar lange na zoo fijn niet als zij die ook krachtig geweest zijn, en dan is
e[xempli gratia] het nog maar in brokstukken, want zijn achtergronden en bijwerk zijn nooit fijn. Is Watteau zacht? = Zacht wel, nog zachter dan een pas gescheten paardevijg, maar is het geen griezelig idee als iets zacht is zonder kern?
Je zult zeggen wat en waartoe kraam je allerhande banaliteiten uit? Ik zal je zeggen waarom. Een sentimenteel stuk literatuur zul je walgelijk vinden als er niets meer in schuilt dan sentimentaliteit, als de bouwstoffen slecht en onsamenhangend zijn, is het niet? Nu in literatuur ben je beter expert dan ik, dus zou je mij dienstig zijn door mij uit te leggen, dat zijn de suikeren ornamentjes op de taart, dat is de zure melk, dat is de spuug, dat zijn de succades uit het snoepwinkeltje van zóóveel het ons, en dat wat er overblijft is gezonde kost. Nu even zoo goed als jij dat met menig stuk litteratuur direkt zou kunnen bewerkstelligen, zou ik jou als je je nog met ververij occupeert precies kunnen zeggen uit welke bestanddeelen zekere schilderijen bestaan, en dan zou je merken wat een hoop gestolen smeerlapperij er onder zit. Alles wat ik van Vincent v[an] Gogh ken is op die manier aan elkaar gelapt. Met zijn ideeën in schrift houd ik mij daarbij niet op, die vind ik niet slecht, maar zijn zij fameus? Die belachelijk tot genie verheven baas, beslaat een heel nummer van Nu en straks, na alles wat al over hem geschreven is. Waar zit het buitengewoone van die brieven dan toch in, anders dan in een losse schrijftrant? Zit er meer [in] dan dat, vind jij er kern in? Een vorig nummer van de Nu en straks heb ik ook gelezen, van amice Koning die er op geabonneerd is. Ik prefereer nog de brieven van Vincent. Het nummer
[4]
waar jij iets in hebt, ken ik niet. Wat mij intusschen verdomd plezier doet is dat die Pol de Mont niet ook dáár zijn neus in heeft, en wat de illustreerende medewerkers betreft zie ik van Veth verdomd graag portretten en studiekoppen. de vent zooals hij zich toont in zijn geschriften vind ik meestal ploerterig. Wat is Fik Hageman aan het uitvoeren? Nu, adieu. houd je overtuigd dat, wanneer ik niet een specie van boutades schrijf, ik de waarheid zeg.