Ik heb opdracht u te schrijven van wege den Gentschen tak (waar ik een klein twijgje van ben) van het
Alg[emeen Nederlandsch] Verbond.
[1] Dat moet u niet bang maken. De zaak is eenvoudig en verdient al uwe sympathie, ik verzeker u.
Ge zult dus weten dat enkele spruiten van dien tak eene letterkundige afdeeling wilden stichten (bewonder de beeld-spraak), en daartoe hebben ze mijne hulp en wijsheid ingeroepen; waaraan ze wél deden, want ik heb ze uitgescholden voor ezels met lange ooren.
Verbeeld u: ze dachten het recht te hebben onder mekaar recensies te maken over 't voornaamste dat verscheen. Ik heb hun gezeid dat ze een boel dilettanten en waan-wijzen waren, en dat ze beter deden in hun huis te blijven bij hunne vrouw. — Dat ze echter wél eenig goed werk konden verrichten: namelijk trachten zich te laten onderwijzen. Hoe belangrijk zou het bijvoorbeeld niet zijn, indien ze het konden verkrijgen dat men hun de tegenwoordige letterkundige verhouding tusschen Holland en Vlaanderen verklaarde? — Dat was wat ik hun voorstelde en, bij hunne geestdriftige toetreding (oh, de geest-drift dier spruiten!) op mij nam te verwezenlijken, voor een gedeelte althans. — Reeds hadden zij
Vermeylen als spreker uitgenoodigd, die beloofde hier over kort zijne voordracht van uit Holland te komen herhalen: hetgeen eene uitstekende inleiding zal zijn.
[2]
En nu kom ik u uitnoodigen, te willen komen handelen, op dag en uur die u 't best passen (liefst 's avonds echter: ge kunt bij mij logeeren), over: "Hollandsch proza en Vlaamsch proza". Ik-zelf hoop hetzelfde te doen voor de poëzie, en Meert wil absoluut meêdoen voor de taal...
— Vindt ge niet dat zooiets nuttig werk ware, en dat het die menschen, die onze medelijdende bezorgdheid zeer verdienend zijn, eenige vastheid geven zou?
U zou overigens zulke voordracht niet lastig vallen, meen ik, daar ge, nietwaar, reeds werk hebt gemaakt, althans gedeeltelijk, van dit plan, met het oog op een artikel.
Mag ik hopen dat ik een gunstig antwoord krijg? Het zou me persoonlijk een groot genoegen zijn.
Met Clauwaertsgroeten,
[*]
Uw
Karel van de Woestyne
Annotations
[1]
Het 'Algemeen Nederlandsch Verbond' werd opgericht tijdens een bijeenkomst van het Brusselse kunstgenootschap De Distel, op 27 april 1895. De voornaamste drijfkracht van het A.N.V. was
Hippoliet Meert, die Van de Woestijne kende van het Gentse atheneum. In 1897 versmolt de vereniging met haar in dat jaar door Kiewiet de Jonge opgerichte Nederlandse pendant. Van de Woestijne maakte geen deel uit van het Gentse bestuur. De letterkundige afdeling van het Gentse A.N.V. werd opgericht tijdens een vergadering op 8 februari 1903. Initiatiefnemer Boudewijn Maes werd voorzitter van de onderafdeling, die op 25 februari haar eerste evenement organiseerde, nl. een lezing van Alberik Deswarte.
[2] Er is geen enkel spoor van de lezing van
Vermeylen teruggevonden. Waarschijnlijk is het dus bij een belofte gebleven.
[*] Verwijzing naar de Vlaamse volksgroep 'de klauwaards', die in 1302 tijdens de Guldensporenslag de kant van de Engelsen kozen, van de Fransgezinde 'leliaards' wonnen, en zich daarmee (tijdelijk) van het Franse juk verlosten. De naam is ontleend aan de klauwen van de leeuw die op het wapenschild van het graafschap Vlaanderen preek. Van de Woestijne maakt de verwijzing omdat deze brief handelt over het Algemeen Nederlandsch Verbond, dat was opgericht als dam tegen de hegemonie van het Frans in Vlaanderen.