Ah Djumenis Marente toch,
[*] wat-is dâ nu veur-iets meê ulder, Manuël en
Nora? Mijn vrewwe-n-en-ik peisdegen dat-de toe Oostduinkerke zit, en we schrijven ulder nen schuunen langen brief noir 't hôtel Sint Jozef (woir dat hij woirschijnlijk nóg ligt), en doir krijgen wij mee-t-en-ierste-kier 'n schuune koirte dat-de in de Panne ligt te stooven!... Wâ doir nu meê gedoin?
Moe 'k mijnen langen schuunen brief erbeginnen, of moe' 'k wachten tot datde mij schrijft: w'ên den brief uit Oostduinkerke al lank in onzen poche zitten, en we kennen hem van buite?
[*]
Allez, 't beste dat-de gulder keunt doen, is mij dâ ne kier loite weten, newoir? En thons zal ek 'k-uuk weten wat dat-er mij te doen stoit.
[*]
Intusschen wensche 'k 'k ulder 't amusement, zulde, gi gelukzakken! — 't Leven is toch goed, newoir, nu veural dat de jacht open es!
[*]
Al de handen
van Koirel en Mariette.
N.B. Iº Cyriel Buysse kan niet beter Gentsch ortographieën dan ik.
2
º Vic de Meyere gaat een nieuw tijdschrift uitgeven.
[1]
Annotations
[*] 'Djumenis Marente': bastaardvloek waarvan de etymologie niet precies te achterhalen valt. 'Marante' is een verbastering van Maria, 'Djumenis' lijkt een krachtterm waarvan het eerste deel wellicht het uit het Frans vervlaamste 'Dieu' ('dju') is, en het tweede deel reminiscenties oproept aan Sint-Juttemis. Ook het vervolg van de brief is in het Gents geschreven.
[*] 'Wat is dat nu voor iets met jullie, Manuël en
Nora?
Mijn vrouw en ik dachten dat jullie in Oostduinkerke zaten, en we schrijven jullie een mooie lange brief [zie
brief 67] naar het hotel Sint-Jozef (waar hij waarschijnlijk nóg ligt), en daar krijgen wij meteen een mooie kaart dat je in De Panne ligt te stoven! Wat daar nu mee gedaan? Moet ik mijn lange mooie brief herbeginnen of moet ik wachten totdat je mij schrijft: we hebben de brief uit Oostduinkerke al lang in onze zak zitten, en we kennen hem van buiten?' Door de afwezigheid van De Bom op de plaats waar Van de Woestijne hem verwacht had, werd deze brief telkens doorgestuurd, waardoor er drie verschillende dagen en plaatsen van verzending op de omslag vermeld staan.
[*] 'Komaan, het beste wat jullie kunnen doen, is mij dat eens laten weten, nietwaar? En dan zal ik ook weten wat er mij te doen staat.'
[*] 'Intussen wens ik jullie [veel] plezier, hoor, jullie gelukzakken! — 't Leven is toch goed, nietwaar, vooral nu de jacht open is!'
[1] De Meyere was tot kort voordat deze brief werd geschreven redacteur van het tijdschrift
Nieuwe Arbeid, dat het (o.m. door de 'concurrentie' met
Vlaanderen) echter slechts twee jaargangen had volgehouden (januari 1903 – mei 1904). Na het opdoeken van dat
'Maandschrift voor Groot Nederland, gewijd aan Literatuur, Beeldende Kunsten, Muziek' maakten de betrokkenen, en dus ook
De Meyere, vrijwel meteen nieuwe plannen om met of zonder elkaar nieuwe tijdschriften te stichten. Op welk plan Van de Woestijne hier precies alludeert, is onduidelijk. Feit is dat
De Meyere vanaf januari 1905 dan toch tot de redactie van
Vlaanderen zou toetreden, en hij in deze periode dus zelf geen nieuw tijdschrift meer heeft uitgegeven. Pas in 1913 stond hij weer mee aan de wieg van een nieuw tijdschrift, m.n.
De Tijd (1913-1914).