We hebben twee pijnlijke, schrik-wekkende dagen door-leefd, mijn goede vrienden. — Dinsdag, midden in 't zalig herdenken en hersmaken van de goede en gelukkige oogenblikken onder u (hoe ben ik blij dat we elkander hebben teruggevonden!),
[1] en bij een kort bezoek aan mijn schoonouders, zagen wij dat kleine
Madeleine onwel was. Zij kniesde en had koorts, en klaagde in de keel. Dat scheen echter niet gevaarlijk, en het is slechts op aandringen van
Mariette, die als een voorgevoel had, dat om den huis-dokter gestuurd werd. Deze — al werd hij nu ook op schouderophalen van mijn lieven schoonpapa onthaald — diagnostikeerde onmiddellijk diphteritis, en voorzag onmiddellijk doodsgevaar zoo men niet dadelijk met serum inspuitte. Een specialist werd gehaald;
Madeleine werd twintig kubieke centiliters serum van
Roux[2] ingespoten, en — gelukkig is ze nu buiten gevaar. Het schijnt ons een droom na al onze angsten, eene echte verademing van wie stikken ging.
Gij kunt niet denken wat het is, vooral met stommelingen als mijne schoonouders. De vader is onverschillig zoolang hij den doodsreutel niet en hoort of
zelf niet verkouden is, de moeder versmelt in jammeren en — doet niets. Zoodat
Mariette en ik 't bestuur der ziekte op ons hebben genomen. Twee dagen en een deel der nachten hebben we 't menschelijk-mogelijke gedaan, Goddank met den gelukkigen uitslag van heden. Een lange convalescence,
[*] en 't kind zal gered zijn. Ge begrijpt onze dankbare verlichting!
Maar dat is toch een wonder-middel, dat serum, en welk een geestelijk feest, de les van dat goed-eindend lijden! Ge moogt gelooven dat Mariette en ik moreel-beter zijn geworden, na deze beproeving. Nu dat ik ordenen en denken kan, dan móet ik wel gaan denken dat het doelwit van 't leven niet is: het geluk (of beter: het gevoel van 't aangename), maar veel meer het Leven-zelf, weze 't bar. En hebben wij dan niet het recht optimisten te worden, nu we zien dat stap voor stap (door serum enz) de Dood wat verder wordt geschoven?...
Maar ik wil nu nog niet te blij zijn, het vooral nog niet te zeer zeggen: er is nog zulken afstand! Laat me vooralsnog toe dat ik u dank voor uwe deelneming. Uwe kaart, Manuël, van morgen ontvangen, heeft ons zeer getroffen.
[3] Het sluit ons nauwer aaneen; — al hoefde nu juist deze gelegenheid niet, 'dat we zouden weten hoezeer ge aan ons zijt gehecht: uwe ontvangst van Zondag en Maandag, die we zoo gauw niet vergeten, en den vriendelijken omgang met uwe Zuster,
[4] en de hooge fijnheid en voorname geestigheid van
den lammen Tanje...
[5]
Dit brengt me op uw aanstaande feestje, of liever op
ons aanstaande feestje:
[6] want, zullen wij nu misschien niet kunnen overkomen (buiten de ziekte van
de kleine, wordt het reizen aan
Mariette toch nogal moeilijk), ge kunt wel denken of ons "Astralkörperchen"
[*] onder u zal wezen, en... niet alleen dien... corpusculus astralis.
[*] Want Manuël heeft toch niet getwijfeld dat hij voor al 't gevraagde op mij mocht rekenen? Hij leune dus op mij als op een misperalen kruk
[7] en... wachte.
En nu, voor 't einde (want ik ga weêr mijn rol van ziekendiener gaan innemen om Mariëtte af te lossen, die wat rust verdragen kan na zulke emoties): duzendmaal dank; niewaar, voor een ontvangst die ons zooveel plezier moest verschaffen. Ge moet dat nu eens weêr komen halen, en... dan zullen we weêr eens lachen. Verschoon me, zoo ik er heden nog niet te zeer toe gestemd ben.
En intusschen, van ganscher harte en welgemeend, Uw steeds verkleefden
Karel.
Mariette is een beetje beschaamd in 't gekrabbel dat ze u heeft gestuurd.
[8] Ge verschoont het hare aandoening en... hare onkunde in 't Vlaamsch-schrijven, niewaar?
Annotations
[1] De Van de Woestijnes en de De Boms hadden elkaar in Antwerpen gezien, naar aanleiding van de lezing van Emmanuel de Bom op 25 september 1904 over
'William Morris en zijn invloed op het boek'. Zie
brief 76, noot 2.
[2] 'Serum van Roux':
Emile Roux ontdekte in 1888 samen met A.E.J. Yersin (1863-1943) door welke bacil difterie werd veroorzaakt en welke giftige stof die bacil aanmaakte (toxine). Door die ontdekking slaagde Emil von Behring (1854-1917) er twee jaar later in een serum met antitoxine te ontwikkelen om de ziekte te bestrijden. De ontdekking van het serum wordt daarom niet aan Roux maar aan Von Behring toegeschreven. Die laatste won er in 1901 ook de Nobelprijs voor.
[*] 'Convalescence': herstelperiode.
[3] De kaart is niet bewaard.
[4] De Bom had twee zussen: Maria (1853-1930) en Johanna (1864-1948). Om welke van de twee het hier gaat, is onzeker. In een brief aan
Stijn Streuvels van 4 oktober 1904 kondigde De Bom overigens aan dat niet zijn eigen zus maar de zus van
Nora (samen met haar moeder) aanwezig zou zijn. Zie
Kathryn Smits, 'Een aardig bundeltje brieven'. Stijn Streuvels en Emmanuel de Bom. De briefwisseling van de jaren 1900-1914 (Kapellen, Pelckmans, 2005), p. 222.
[5] 'Lammen Tanje':
Victor dela Montagne.
[6] Van de Woestijne verwijst naar het verjaardagsfeest van
Nora de Bom-Aulit en
Victor dela Montagne. Zie
brief 79 (
noot 4 en
noot 5).
[*] 'Astralkörperchen': astraal-lichaam(-pje). Volgens het occultisme is dit het tweede, etherische lichaam van de mens, dat zijn stoffelijk lichaam geheel doordringt ('ochèma' of 'doppelganger'). Deze theorieën genoten ruime bekendheid sinds de publicatie van 'Madame' Helena P. Blavatsky's kolossale werk
De geheime leer (1888). De betekenis van deze alinea van de brief is dat de de Van de Woestijnes niet kunnen komen, maar dat ze er in gedachten wel zullen zijn.
[*] 'Corpus astralis': astraallichaampje. Zie
[*].
[7] 'Misperalen kruk': verschrijving (metathesis) voor 'mispelaren kruk'. Omdat het niet zeker is of Van de Woestijne het woord per ongeluk of opzettelijk verkeerd geschreven heeft, werd het hier niet gecorrigeerd. Het hout van de mispelaar is zeer hard en wordt soms gebruikt om wandelstokken (hier: 'kruk') van te maken.