Facsimile's
Brussel, 31 [December] 90.
Vriend,
Wat doet ge? wat leest ge? waaraan denkt ge? Schrijf me eens iets.
Hier, weinig nieuws. Ik studeer nogal, en herlees Tolstoï.
Zondag ben ik gaan schaverdijnen[1] met Mariatje (de Stalen Oogen) en haar drie zusters. 'k Heb weinig hoeren gezien lijk dat klein vrouwtje van 18 jaar. Haar hysterie is voor mij aantrekkelijk. Ze is een verpersoonlijking van de groote Nevrose.[2] Ik maak, volgens de mode, "de l'analyse cruelle!"
'k Heb op 't ijs drie kameraden gevonden die met de drie zusters weggevlogen zijn. We hebben ze 's avonds weêrgevonden, en zopen dan zooveel warmen lambik dat... dat... Ik zal u geen beschrijving maken van de triomfantelijke maar nogal geruchtmakende terugkomst.
Ge ziet — wellicht met pleizier? — dat ik nog altijd een schandalige kerel ben. Geloof daarom niet dat ik een hart heb gelijk dat Japansch speelgoed: een surprisedoosje waarin 12 andere doosjes steken die juist ineen passen... Maar (da's theorie!) een liefde is nooit volledig: zij voldoet het hart, óf het verstand, óf het lichaam, maar zij bevredigt nooit heel onze ikheid (ge ziet dat ik filosofie studeer!). Drie wel gekozen liefdens kunnen de waarde hebben van éen ideale en volledige liefde. Ergo, ik blijf mij zelven gelijk, ik ben niet strijdig met de zuiver grondbeginsels der Zedeleer, ik bedrieg niemand als ik drie liefkens tegelijk koester. Q[uod erat demonstrandum]!
Genoeg gepraat, jongen. Minnen is goed, dus: ik min. En daarmêe uit!...
Hopen we — en wenschen we — dat we dit jaar — ik spreek van 91 — nog steeds twee knappe kerels zullen blijven, met jonge harten en eenige droomen in den bol, twee kerels die zonder flauwte zullen minnen & haten, en — in hun hoekje — hun pen zullen voortslijpen, en gewrochten zullen broeien, en menig kind zullen maken aan de Muze der Jonge Letterkunde, twee kerels die elkander altijd zullen lief hebben, en boven al, boven de menigte en alles wat kruipt en verkocht wordt en verschacherd, die innige en hooge liefde zullen bewaren voor het Schoone, potverdomme!
Gust
[2] 'Névrose' was een modewoord dat ontstaan was in de sfeer van naturalisme, decadentisme en symbolisme —dat laatste vanaf ongeveer 1883. De naam is significatief voor een aantal poëtische clubjes zoals Les Névroses, Les Hydropathes en Les Zutistes. Deze verzamelplaatsen van jongeren die het symbolisme voorbereidden, waren ook meteen een aanloop tot de beweging van Les Décadents, met hun tijdschrift Lutèce.
Dat het woord 'nevrose' opgeld maakte, blijkt o.a. uit Maurice Rollinats dichtbundel Les névroses (1883) en uit Daniel Lesueurs roman Névrosée (1890); zie L'indépendance belge (9 december 1890).
Gewoonlijk werd in deze romans en gedichten een 'détraquement de l'âme' beschreven, en in hun manifesten klonk het aldus: "place donc à ceux qui vibrent, place à l'hystérie, place à la névrose". Zie B. Michell, Les manifestes littéraires de la belle époque 1886–1914 (Parijs, Seghers, 1966), p. 16. Zie nog in de reeks La littérature française onder leiding van H. Lemaître, Th. van der Elst en R. Pagosse, A. Lagarde en L. Michard, Les évolutions du XIX siècle (Bibliothèque des connaissances essentielles, Bordas–Laffont, 1970), p. 598.
Belangrijk is E. Koppen, Dekadenter Wagnerismus. Studien zur europäischen Literatur des Fin de siècle (Berlijn – New York, Walter de Gruyter, 1973), waar op p. 30 gewezen wordt op het vroege gebruik van het woord 'névrose' bij Théophile Gautier. Zie ook verder (vnl. p. 278–328), waar Koppen een zeer heldere uiteenzetting geeft van de implicaties die de psychiatrie in de 19de eeuw had op de decadenten, en waar hij een boeiend overzicht geeft van de 'literaire nevrose'.
Over andere 'Stichtwörter' der "décandence", zoals 'byzantinisme', 'fin de siècle' enz. vindt men eveneens een exhaustieve beschrijving in Koppens boek. Ook de bibliografie ervan is merkwaardig vanwege zijn volledigheid. We wijzen hier nog op een recenter werk dat door Koppen niet geciteerd wordt en waarin op verscheidene plaatsen gesproken wordt over 'névrose', met name F. Livi, J.-K. Huysmans. A rebours et l'esprit décadent (Paris, A.G. Nizet, 1972).
Over de hele sfeer van het fin de siècle en het decadentisme, Zie ook brief 99, noot 4. Zie tot slot nog J.G. Siebelinck, 'Joris–Karl Huysmans. Canailleus modernist', in Maatstaf (jrg. XXIII, nr. 1, januari 1975), p. 43-47, waarin een kort overzicht van het ontstaan van de term 'névrose' voorkomt.
Indextermen
Naam - instituut/vereniging
Décadents, LesHydropathes, Les
Névroses, Les
Zutistes, Les
Naam - persoon
?, MariaElst, Th. van der
Gautier, Théophile
Koppen, E.
Lagarde, A.
Lemaître, H.
Lesueur, Daniel
Livi, F.
Michard, L.
Michell, B.
Pagosse, R.
Rollinat, Maurice
Siebelinck, J.G.
Tolstoj, Leo
Vermeylen, August
Naam - plaats
BerlijnBrussel
New York
Parijs
Naam - uitgever
Bordas-LaffontGruyter, Walter de
Nizet, A.G.
Seghers
Titel - artikel
Joris-Karl Huysmans. Canailleus modernistTitel - boek
Dekadenter WagnerismusEvolutions du XIX siècle, Les
J.-K. Huysmans. A rebours et l'esprit décadent
Manifestes littéraires de la belle époque 1886-1914
Névroses, Les
Névrosée
Titel - cyclus/reeks
Littérature française, LaTitel - krant/tijdschrift
Indépendance belge, L'Lutèce
Maatstaf