Gent, 29 November 1893.
Waarde Heer De Bom,
Ik ben U een klein antwoord schuldig op uw geëerd schrijven van 23en dezer.
Geloof mij, dat ik in uwe vraag niets onbillijks noch onbescheiden gezien heb.
Indien ik U openhartig gesproken heb, dan handel ik volgens de overleveringen van onzen Kring, en daar hebben we ons immer wel bij bevonden. Halfheid leidt tot niets.
In afwachting van latere inlichtingen van uwentwege nopens datum en onderwerp, dank ik U namens de Onderwijzers-Vereeniging voor uwe gulle bijtreding. We zijn gelukkig onze vriendenlijst met een naam te hebben verrijkt, en bieden U in alle oprechtheid onze broederlijke groeten.
Uw gansch genegen
R[omanus] De Rijcke