Mon cher, (
amice is de in Holland gebruikelijke term tusschen vrienden, je idée dat het een verkleinwoordje van
"vrindje" is, is zeer oorspronkelijk), Waarde Vriend, dan, ge zijt vreesselijk hardnekkig in het niet-aannemen dat ik niet verstoord ben. Het schijnt moeielijk in je wassen, alle indrukken-opnemenden-kop, de waarheid vast te metselen dat je artikeltje
[1] (in kwestie) géén kubieke millimeter verstoordheid in mij opgewekt heeft, dat mijn optimistische aanduiding
"gevleugelde woorden voor kwaadsprekers["] (alsof er voor mij al gevleugelde woorden in omloop zouden zijn), dat die optimistische opvatting
geen greintje bitterheid insluit, en evenmin dat in
"je had trotscher kunnen zijn op hem dien je, vriend is" geen aasje ironie schuilt." Al wat je verder zegt over
"niet boos zijn, geloof ik niet" lees ik in je brief. Ik ben dus genoodzaakt, daar
ik aanneem dat
jij niet met woorden speelt, je de verklaring op mijn
eerewoord af te leggen, dat ik niet boos
geweest ben, noch ben, en nog niet ten volle begrijp waarin de reden tot boos zijn kan schuilen. Ja, wel schijn ik een harden kop te hebben. Enfin daar mij dit door zoo menigeen al zóó lang voorgehouden is, begin ik het langzamerhand als een treurige waarheid aan te nemen. Het kostelijke voorwerp dat voor zoovelen een elegant juweelenkistje is, voor anderen een serre of broeikas van in- en uitheemsche sierplanten, neemt dus op mijn romp meer het karakter aan van een morgenster, knots of kanonskogel, enfin, een bij uitstek
hard voorwerp, dat dikwijls zeer gevaarlijk is in de nabijheid van zoo'n étuitje of broeikas, vooral wanneer het een beetje ontstuimig voortgedreven wordt.
Dat groote verschil van substantie is dan ook de oorzaak dat die kanonskogel, die in tegenstelling met vele anderen, erg voorzichtig is, de aanraking met zijn teerdere kop-kolléga's vermijdt. (Deze vergelijking is niet fijn-ironiek, noch zeer juist, maar ik wil daarmee
eenigszins je duidelijk maken waarom ik mij ver [
plaatselijk ver] houd van jou,
Fik Hageman,
Baseleer[,] de Pooter,
mijn boezemvijand [zijn naam is mij ontschoten, een bewijs hoe zelden ik aan hem denk]
[2] Nijs!
[,] v[an] Welie,
v[an der] Heyden, Proost
[,] Albracht,
[3] Gorge,
Luyten, Verwey, de Haas, Siebert, Abry, etc. Je ziet een verwarde opsomming van vrienden en vijanden). Ik als kanonskogel heb te goed ingezien (naar
mijn idée,
geloof ik goed ingezien te hebben) dat ik
noch tot nut van één van hen, noch tot het mijne, door hunne (
zich direkt meer van zelf sluitende) veerkrachtige glazen omhulsels, dóór gedonderd ben. Van het veerkrachtigste sluitend glas is ongetwijfeld de
serre van
Fik gefabriceerd. Veerkrachtig sluiten zich ook de wonden bij jou en zóó natuurlijk en vanzelf dat niet de geringste bewijsgrond noodig schijnt om dit physiek verschijnsel te verklaren. Het zien van
Fik is voldoende je omhulsel weer zoo gesloten te doen zijn als weleer, zoodat je zelf de plek van het gaatje niet meer kunt terugvinden. Daaraan schrijf ik toe dat je een combinatie van kracht en teerheid gaat zoeken bij de Gothieken, het is bij hen misschien
ook wel te vinden (toch zeker niet bij alle) maar toch geloof ik dat wát bij
alle groote renaissanceschilders
in het oog springt, bij de Gothieken
gezocht moet worden, nl. die combinatie met
kracht van lijn en kleur. Ik zie in mijn hoedanigheid van kanonskogel tenminste enkel
teerheid in de lijnen bij de Gothieken, enkel zuiverheid in de kleur.
Ik deel je bewondering
niet voor,
"dingen die voor de eerste maal gezegd schijnen te zijn, al zijn ze oogverblindend van oudheid["]. En bevooroordeeld ten opzichte van Vincent
v[an] Gogh ben ik niet, daar ik heel veel van zijn werk uit verschillende tijden gezien heb, en hem zelf goed gekend, als een goede kerel en ijlhoofdige
nabootser van de knapste en meestbekende lui. Dat alleen
Israels,
Millet, en Delacroix.... de
echte groote meesters zouden zijn ben ik ook niet met je eens, tenzij ge onder die puntjes ook Ingres,
Alma Tadema,
Verlat, Kaemmerer en andere van hun tegenvoeters meerekent, die ik even "echt" vind.
[4] Is je expressie:
"kunstenaars-willende-zijnden" een moppige? of is het bloot een staaltje van Nu- en straksche-stijl. In dit laatste
[4]
geval vind ik die walgelijk. Ik vind het ook nutteloos te discussieeren, als het op de
Fik'sche manier gaat,: aanhoorend wat de ander zeit, en per slot alleen zeggen: je kunt zeggen wat je wilt maar ik blijf bij mijn meening; Vincent, de gothieken, rien que ça.. Ik hoop van harte dat je
"influenza" gauw over zal zijn; ik hoop dat niet van je psychologische analyse-ziekte; is dat werkelijk zoo gevaarlijk? dat kan ik niet aannemen, en het zou toch in alle geval jammer zijn als er
niets van overbleef. Je negeert bliksems gauw wat je geschreven hebt. Wat ben je toch van een heel andere natuur dan ik,
ik negeer zelfs geen drol die ik gescheten heb, en ga er zelfs als die niet in een stinkend secreet ligt, herhaaldelijk naar kijken. Ik zou niet graag hebben dat ik een voorbijganger die met minachting zag bejegenen, ik zou er in dat geval een grootere naast leggen tegen een volgende keer, maar mijn
eigen drol negeeren, zou ik
nooit. Ik kan mij goed voorstellen dat
Fik over mijn brieven gelachen heeft, niet sarcastisch of zoo; maar toch met iets dunkt me als: voilà
Briët op zijn stokpaardjes; ik neem daarin niets kwalijk, en doe hem wederkeerige hartelijke groeten. Het zou echter waarschijnlijk zijn dat ik niet lach waar hij om lacht, want
Fik en ik zijn twee, en waar hij om lacht lach ik niet mee.
Nu, amice, ik bedoel Waarde vriend, hou je taai en neem nu asjeblieft niets anders op, dan ik bedoel en als je nu niet al te bang bent je heelemaal leeg te gevoelen als je een amicale woordenwisseling geschreven hebt, hervat dat dan eens ter gelegener tijd en geloof mij met de bestaande gevoelens van sympathie