GAND
15 MAI 1898 8-9
ANVERS
15 MAI 1898 23-24
Aan den heer
Emman. de Bom
Dahlia-straat, 21
te Antwerpen
Emman. de Bom
Dahlia-straat, 21
te Antwerpen
v.d. Woestyne
over
Wrakken
Gent, Zaturdagavond.
(15 Mei 1898)
Waarde Vriend de Bom.
Ik kom even thuis van den buiten waar ik een nieuwe provisie indrukken was gaan opdoen voor een nieuw ding dat ik wil maken (de simpele historie van een mensch),[1] en vind, als eersten groet, uw boek en zijn vriendelijke opdracht.[2]
Moet ik u zeggen hoe innig ik u om die onverwachte eer bedank?.. Want woorden zijn zoo koud, en hier heb ik behoefte u warm de hand te drukken. Uw boek vind ik mooi. Ik wil er niet meer van zeggen, want ik heb noch het recht noch de bevoegdheid over zulke werken te spreken, allerminst daarenboven aan den schrijver ervan. En daarbij, men vergist zich zoo licht ("errare humanum est", zegt een ouwe vriend van me, wiens naam ik niet noemen zal, omdat ik die niet ken),[*] en dan zoudt ge zeggen: "die van de Woestyne, wat een kneukel!" En daarom zeg ik u liever dat ik het boek mooi vind, zonder meer, en verzoek u te gelooven dat ik rechtzinnig "mijn buik rechtuit" spreek, gelijk ze hier te Gent plegen te zeggen.
Met hernieuwden dank en warme genegenheid —
Gansch uw
Karel v.d. Woestyne.
Annotations
[1] Uit zijn correspondentie aan Victor de Meyere blijkt dat Van de Woestijne aan het schrijven was aan 'Het Leven van Nebo, dichter'. Hij beschreef dat werk als een 'eenvoudige geschiedenis van een man, die geboren wordt, leeft, gevoelt en sterft. — en ’t zal misschien eene autobiographie zijn'.
[2] De Bom publiceerde in 1898 de roman Wrakken, die in Van Nu en Straks was verschenen. Hij heeft blijkbaar een exemplaar naar Van de Woestijne verstuurd.
[*] 'Errare humanum est': vergissen is menselijk. Een variant op deze uitdrukking wordt aan Marcus Tullius Cicero toegeschreven: 'Cujusvis hominis est errare' (Orationes Philippicae XII, 2).