voor Huib.
Moest de eerste dag van 't jaar
Voorbijgaan, zonder dat ik Huib
Een koppel wenschen zond, pasklaar![1]
Aan de ouwe leus: philistersvreten.
En kijkt ge soms een malsche vrouw,
Dan maar er lustig... in ge... beten.
Gescherrept tot een vlijm,
En geen genade thans voor hen
Die 't Schoon bevuilen met hun slijm.
Slechts schrandere geesten waardig,
Van 't vroede Idee met 't ware Woord:
Uw harnas! maak u vaardig!
Dàt zij dit jaar onz' strijdbanier.
En sla dan maar ons laatste uur:
wij wijzen op een boek of vier,
Een Werk, waarin ons hartbloed stroomt,
Waarin de polsslag trilt van 't eigen leven,
Waarinin ons eeuwig Ideaal nog droomt