ten Stadhuize
1e bureel,
Antwerpen
zijn mijn lot in 't nieuwe jaar....
'k Zou "mijn eigen" knijpen, stampen,
zoo 't mijn schuld was, doch voorwaar,
"onafhanklijk van mijn willen
is 't", dat 'k mij gedwongen zie,
ik, ... zoo vlijtig als een bie,
niet uit fijne luiaardsgrillen,
hoort ge, maar uit hooger dwang,
u te vragen ... mijn gezang
en gelees wat uit te stellen![1]
Donderdag[2] — hoe gaern ik 't deed —
is het gansch onmooglijk! Weet,
— zelfs, gij moogt het voortvertellen —
dat ik dan, met mijne vrouw,
heenmoet naar den Franschen Schouwburg,
om daar én leed én zonde
van de hemelsche Esclarmonde,[3]
die dán juist voor de eerste maal
't licht ziet dezer schouwburgzaal,
te vernemen en te gaar
vroom te weenen over haar ....
Wilt gij, evenals de artisten
van den schouwburg, die niet wisten
dat ik morgen lezen moest,
relâcheeren,[*] met veel "Lust"
(dit is Duitsch) zal ik dan, Vrijdag,[4]
afdoen, wat — als taak — op mij lag ....
Zaterdag is ook al goed ....
Hiermee zwaai ik mijnen hoed
om u, hoofsch te salueeren,
nogmaals biddend: relâcheeren!
Met een handdruk, gul en rond,
Wat U straks tot mij mocht drijven,
toen gij beldet aan mijn deur,
en Herodes kwam niet veur!!![5]